Job 40

1) een onweder,

Zie boven, Job 38:1.

Job 38.1
2) Gord nu

Zie boven, Job 38:3.

Job 38.3

3) onderricht Mij.

Zie op de voorgemelde plaats.

4) ook Mijn

Dat is niet alleen uw oprechtheid verdedigen, maar ook mijn gerechtigheid tekort spreken.

5) oordeel

Versta, het recht dat God had in het straffen van Job.

6) verdoemen,

Zie van dit woord Deut. 25:1.

De 25.1
7) arm

Dat is, macht en sterkte, gelijk God. Alzo Exod. 15:16; Deut. 33:27; Ps. 79:11, en Ps. 89:14, en Ps. 136:12.

Ex 15.16 De 33.27 Ps 79.11 89.13 136.12
8) Versier

Te weten, gelijk Ik daarmede versierd en bekleed ben. Zie Ps. 93:1, en Ps. 96:6, en Ps. 104:1; Jes. 51:9. God wordt gezegd hiermede aangetogen en bekleed te zijn, omdat zij zich in al zijne oordelen en werken vertonen, hetwelk Job vermaand werd na te komen, zo hij lust had met God te richten. Vergelijk boven, Job 29:14, en de aantekening.

Ps 93.1 96.6 104.1 Isa 51.9 Job 29.14
9) verbolgenheden

Versta, zeer heftige en uitvarende gramschap, die Gode menselijkerwijze hier toegeschreven wordt, alsook boven, Job 21:30; Ps. 78:49. De zin is dat Job de macht niet had om zijn vijanden en tegenpartijders te dempen en tenonder te brengen, gelijk wel God had, en dat hij daarom zich niet tegen God moest gesteld hebben, willende tegen hem als tegen zijn partij zijn zaak verdedigen. Zie boven, Job 13:22, en Job 16:21, en Job 23:3,4,5, enz.

Job 21.30 Ps 78.49 Job 13.22 16.21 23.3,4,5

10) zie

Dat is, veracht hem en aanschouw hem met een gram en dreigend oog; alzo in Job 40:7, en onder, Job 41:25.

Job 40.12 41.34
11) in hun plaats!

Te weten, daar zij verheven en prachtig zijn, hebbende daar al hun staat, vermogen en geweld.

12) te zamen

Te weten, de goddelozen.

13) stof;

Dat is, in het graf, waar zij in stof veranderd worden; dat is, dood hen. Vergelijk de manier van spreken met Ps. 22:16.

Ps 22.15

14) verbind

Dat is, maak dat men hen niet meer in de wereld ziet, want de aangezichten der doden pleegt men met doeken te verbinden en te dekken. Vergelijk Spreuk. 10:16, en de aantekening; idem Joh. 11:44, en Joh. 20:7.

Pr 10.16 Joh 11.44 20.7
15) omdat

Dat is, dat gij genoegzaam voor uzelven zijt, gelijk Ik ben, om u in het gericht tegen mij te vergelijken.

16) rechterhand

Dat is, uw kracht en sterkte; alzo Ps. 89:43; Jes. 41:13.

Ps 89.42 Isa 41.13
17) Behemoth,

Dit woord wordt van velen overgezet olifant. Anderen menen dat het een algemene naam is, begrijpende alle aardse beesten, zowel tamme als wilde, die zeer groot van lichaam zijn, onder welke de olifant een van de voornaamste is. Het woord staat in het getal van velen om de grootheid van dit beest uit te drukken; alzo wijsheden, voor de opperste en hoogste wijsheid; Spreuk. 1:20.

Pr 1.20

18) nevens u;

Dat is, zowel als u; of met u; dat is, op denzelfden dag der schepping als Ik de eerste twee mensen, en in hen u, oorspronkelijk gemaakt heb. Anders, opdat hij met u op de aarde wonen zou.

19) hij eet hooi,

Hetwelk een bewijs en teken is van Gods voorzienigheid en macht, waardoor de allergrootste en sterkste beesten worden getemd en den mensen onderworpen.

20) navel

De zin is, dat hij niet alleen in de lenden, dat is in de opperste delen zijns lichaams, maar ook in de onderdelen [die het zwakst plegen te zijn], als in den buik en den navel, enz., zeer sterk is.

21) zijn staart

Anders, hij roert, of richt zijn staart op, enz.; te weten, zo recht opgeheven en zo onbewegelijk als een ceder.

22) doorvlochten.

Dat is, door elkander, ingewikkeld en doortrokken.

23) vast koper;

Hebreeuws, sterkten des kopers, of des staals.

24) een hoofdstuk

Dat is, het voornaamste stuk der werken Gods onder de viervoetige dieren, ten aanzien van zijn grootte en sterkte.

25) zijn zwaard

Die het woord behemoth voor den olifant nemen, verstaan door zijn zwaard zijn snuit, of uitstekende tanden, waarmede hij zich als met een hand behelpt en grote kracht bedrijft. Anders, kan zijn zwaard tot hem voegen; te weten, om hem te doden; dat is, kan hem doden.

26) Omdat

Dat is, omdat hij niet leeft bij den roof, maar bij het gewas, dat op de bergen voortkomt, zo is het dat andere dieren hem niet vrezen, maar in zijn tegenwoordigheid zonder schroom en zorg zijn. Anders, als de bergen, enz. zo spelen, enz.

27) aldaar.

Dat is, in de plaats waar hij weidt.

28) schaduwachtige

Dat is, die schaduw van zich geven. Alzo in Job 40:17.

Job 40.22

29) in een schuilplaats

Te weten, waar hij verkoeling en verversing zoekt tegen de grote en felle hitte der zon.

30) elkeen

Of, tot [zijn] schaduw; dat is, opdat zij hem schaduw zouden maken.

31) doet

Te weten, als hij in de rivier ingaat om te drinken, belet hij den loop van den rivier. Of, hij zwelgt de rivier met geweld in. Waarvan de zin is dat hij zoveel water inzuigt, dat hij de rivier schijnt te zullen inzwelgen. Dit zijn po‰tische en overtollige manieren van spreken.

32) verhaast

Te weten, in het drinken niet vrezende den waterstroom, noch dat enig mens of beest hem zou kunnen verjagen en verhinderen, gelijk men schrijft dat andere gedierten uit de rivier Nijl met grote zorg drinken, vrezende van den krokodil verslonden te worden. Anders, [dat] zij, te weten de rivier, zich niet kan haasten, te weten om in haar loop voort te vloeien.

33) Jordaan

Zie van deze rivier Gen. 13:10.

Ge 13.10
34) voor zijn ogen

Dat is, dat hij het ziet, met geweld en niet met behendigheid.

35) Leviathan

Versta, een zeer groot en schrikkelijk zeegedierte, hetwelk leviathan genoemd wordt, naar sommiger gevoelen van het Hebreeuwse woord lavah, hetwelk betekent bijdoen, bijvoegen, omdat zijn lijf met vele schubben bedekt is, die zeer vast samengevoegd zijn. Sommigen verstaan een zeedraak. Vergelijk Jes. 27:1.

Isa 27.1

36) trekken,

Te weten, om hem te vangen, gelijk men andere vissen vangt. Hij wil zeggen: Neen gij, want hij is veel te groot en te sterk om zo gevangen te worden.

37) zijn tong

Te weten, trekken, nadat gij hem met den angel of haak gevat hebt. Anders, zult gij zijn tong met een koord nedertrekken?

38) in den neus

Versta, een ijzeren angel, hebbende den vorm van een gekromde bies. De zin is dat een mens met een zodanig instrument den leviathan, als hij hem gevangen had, niet zou kunnen vasthouden en bedwingen, gelijk men wel doet met andere beesten.

39) doorn

Of, haak uit doornen, of naar den vorm der doornen gemaakt.

40) veel smekingen

Te weten, om uit uw handen verlost te worden, nadat gij hem gevangen hebt, en zijns zelfs weder te worden. Het is van de beesten menselijkerwijze gesproken. Vergelijk boven, Job 39:21.

Job 39.18

41) zachtjes

Hebreeuws, zachte, of gladde dingen, of redenen, voortkomende van degenen, die met ootmoedig bidden pogen iets te verkrijgen.

42) een eeuwigen

Hebreeuws, tot een slaaf, of knecht der eeuwigheid; dat is tot een slaaf, die u eeuwiglijk dient en onderworpen is.

43) vogeltje,

Zie van het Hebreeuwse woord Gen. 7:14, en Lev. 14:4.

Ge 7.14 Le 14.4

44) voor uw jonge

Te weten, opdat zij daarmede zich vermaken en tijdverdrijf hebben zouden.

Copyright information for DutKant